Vrijmetselarij
“De werkzaamheden spoeden ten einde.” Zo klinkt het kort voordat de arbeid in de loge afgesloten wordt. Ook in ruimere zin geldt het, aan het slot van het werkjaar, als mensen zich bij de open haard nestelen, zich rond de rijk gevulde dis scharen en zich in gedachten spiegelen aan herdertjes die ooit bij nacht in het veld lagen. Zij zagen het licht dat in alle natuurgodsdiensten een magische rol speelt, en dat door de christenen behendig gekoppeld is aan het geestelijk licht dat ontstoken is door hun naamgever.
Ook vrijmetselaren vieren rond de winterzonnewende het feest van het licht dat het steeds weer moet opnemen tegen de duisternis. Dat beeld van strijd is altijd weer van toepassing op de actuele werkelijkheid; de voorbeelden liggen ook nu weer voor het oprapen.
Mensen delen hun ervaringen van de strijd tussen licht en duisternis bij het culturele kampvuur waar zij zich omheen verenigen om de angst voor het onbenoembare te bezweren. Daar geven ze de Grote Verhalen door die zij meegekregen hebben van hun voorgangers, woordenconstructies van mensen die niet buiten zingeving kunnen, literaire evocaties van de laatste waarheden die per definitie niet onder woorden gebracht kunnen worden. Maar of het nu gaat om het boek Genesis van de Bijbel of het scheppingsverhaal aan het begin van de Silmarillion – schrijver Tolkien draait zich nu als diepgelovig katholiek in zijn graf om -, altijd schiet de taal van de mens tekort bij het formuleren van wat zich buiten zijn zinnen bevindt, hoe meeslepend mooi hij zijn verhaal ook vertelt.
“Ik tracht op poëtische wijze (…) de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen,” schreef Lucebert. Ook wie geen dichter is, probeert zijn of haar leven te verdichten tot een verhaal waarmee het zin krijgt of toch tenminste draaglijk wordt. Zoals Arnon Grunberg het eens schreef in Vrij Nederland: “Het noodlot zal ons veranderen, later verzinnen we dan een verhaal bij dat noodlot.”
Grote verhalen vertellen geen waarheid; ze zijn waarachtig: ze suggereren een waarheid die de toehoorder in zichzelf kan ontdekken zonder deze misschien onder woorden te kunnen brengen. De mens kan het niet laten steeds weer nieuwe verhalen te verzinnen die de grote vraagstukken van het leven een perspectief geven dat uitstijgt boven het vermakelijk tijdverdrijf.
Met de taal als brandstof maakt de mens verre reizen van de geest, naar heden, verleden en eeuwigheid, gedreven door het vermoeden van nieuwe betekenis voor het bekende, en teruggekeerd zet hij ervaringen om in nieuwe verhalen. Vanuit de niet te stelpen behoefte verbinding te maken met medemensen. Maar helaas ook uit de onuitroeibare neiging de waarheid dwingend op te leggen aan anderen.
Godsdienst en politieke ideologieën vertellen een waarheid die, hoe verleidelijk misschien ook onder woorden gebracht, van de toehoorder vraagt zich eraan te onderwerpen, figuurlijk en vaak zelfs letterlijk op straffe des doods. Hermetisch gesloten teksten sluiten lezers buiten en gaan voorbij aan de behoefte aan communicatie, gemeenschappelijkheid, waaruit de taal is ontstaan. Romans en poëzie schrijven niet vóór, ze laten zich duiden. Ze brengen een verbinding tot stand, waarin de lezer een even onmisbare rol speelt als de schrijver. De teksten waarvan de vrijmetselarij zich in haar rituelen bedient, zijn er mooie voorbeelden van. Het rituaal – het scenario – komt pas tot leven in de uitvoering van het ritueel in interactie tussen de deelnemers.
Het grote verhaal van het ritueel laat het aan iedere deelnemer over het van toepassing te brengen. Gevraagd naar de bedoeling van zijn fantasy-verhalen over de ring zei Tolkien dat ze toepasbaar mochten zijn, maar dat hij een hartgrondige afkeer had van dwingende uitleg. De vrijmetselarij mag dan zoals dominee Anderson het noemde ‘een eigenaardig systeem van moraliteit’ zijn, zij is wel ‘gesluierd in allegorie’. Geen dorre zedenwet dus, maar een betekenisvol systeem waarvan de gebruiker de sluier voor zichzelf mag wegtrekken.
Het ziet ernaar uit dat het transhumanisme het nieuwe Grote Verhaal gaat worden. Die hoofdletters G en V zijn nu eens niet ironiserend bedoeld; de ontwikkeling van mens overstijgende technieken en apparaten gaat zó snel dat niet de minsten onder ons vrezen dat robots ons in de niet te verre toekomst de baas gaan worden. Om dat te voorkomen wordt de hoogste inzet van onze verbeeldingskracht gevraagd.
Na de kater na het postmodernisme is er weer behoefte aan (niet confessionele) zingeving, zonder de houtworm van de ironie. Vrijmetselarij kan daarin voorzien, met haar oude verhalen die steeds nieuwe vergezichten opleveren op de toekomst van de mens.
Willem Verstraaten